Basisbewerking

U kunt het paneel [Basic/Basis] van het [Tool palette/Toolpalet] gebruiken voor de basisbewerking van beeldstijlen.

  1. Een beeldstijlbestand laden
  2. Een beeldstijlbestand opslaan ()
  3. Selecteer vooraf ingestelde beeldstijlen als basis voor te bewerken stijlen.
  4. Scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon aanpassen ()
  5. De RGB-Gammacurven aanpassen ()

Beeldstijlen selecteren

In eerste instantie selecteert u een van de vooraf ingestelde beeldstijlen (afgezonderd Automatisch en Monochroom), die u als basis voor uw te bewerken stijl kunt gebruiken.

U kunt ook een beeldstijlbestand als basisstijl gebruiken dat u hebt gedownload van de Canon-website.

Een van de vooraf ingestelde stijlen kiezen

  • Selecteer een stijl in de lijst [Basis Picture Style/Basisbeeldstijl].

Een gedownload beeldstijlbestand gebruiken

  1. Klik op [Downloaden].

  2. Selecteer in het venster [Open Picture Style file/Beeldstijlbestand openen] een bestand.

Opmerking

  • U kunt ook de volgende stappen uitvoeren en originele beeldstijlbestanden gebruiken die u hebt gemaakt met PSE ().
  • PSE ondersteunt beeldstijlbestanden met de extensies .PF2 en .PF3.
  • [Fine Detail/Gedetailleerd] is niet beschikbaar wanneer u voorbeeldafbeelding van camera's gebruikt zonder dat [Fine Detail/Gedetailleerd] was gedefinieerd als vooraf ingestelde beeldstijl.

Scherpte, contrast, kleurverzadiging en kleurtoon instellen

  • Sleep de schuifregelaars naar links of rechts.

Let op

  • [Fineness/Details] en [Threshold/Drempel] zijn voor [Sharpness/Scherpte] niet beschikbaar wanneer u voorbeelden van camera's gebruikt zonder dat [Fine Detail/Gedetailleerd] was gedefinieerd als vooraf ingestelde beeldstijl.

RGB-Gammacurven aanpassen

Gebruik de tooncurve in het paneel [Basic/Basis] om de gammacurve voor rood, groen en blauw aan te passen. Maak eerst aanpassingen op de RGB-gammacurve voordat u aanpassingen maakt in het paneel [Six Color-Axes/Zes-kleurenassen] of het paneel [Specific Colors/Specifieke kleuren].

  • De horizontale as is het invoerniveau en de verticale as het uitvoerniveau.
  • Klik op de tooncurve (1) om een aanpassingspunt toe te voegen ([Aanpassingspunt]). Versleep de aanpassingspunten om de tooncurve te bewerken.
  • U kunt maximaal 10 aanpassingspunten instellen.
  • Als u een aanpassingspunt wilt verwijderen, dubbelklikt u op het punt of u wijst het punt aan en drukt op de toets Delete/Verwijderen.
  • Punten kunnen ook worden ingesteld door een punt aan te wijzen en de waarden rechtstreeks in te voeren in (2).

Opmerking

  • Beeldkenmerken kunnen onverwacht anders zijn wanneer u aanpassingen maakt in het paneel [Six Color-Axes/Zes-kleurenassen] en [Specific Colors/Specifieke kleuren] voordat u de tooncurve aanpast in het paneel [Basic/Basis]. De kleurkenmerken kunnen op hun beurt worden veranderd.
  • Als u het contrast en helderheid nog meer wilt aanpassen in het paneel [Six Color-Axes/Zes-kleurenassen] of het paneel [Specific Colors/Specifieke kleuren] gebruikt u de tooncurve in het paneel [Specific Colors/Specifieke kleuren] ().