Opnamen maken op afstand
U kunt op afstand opnamen maken met EOS Utility, software die wordt gebruikt om met camera's te communiceren.
Voor opnamen op afstand moet EOS Utility 3 of later op de computer zijn geïnstalleerd. Zie voor meer informatie over camera's die compatibel zijn met EOS Utility 3 of later de instructiehandleiding voor uw versie van EOS Utility.
-
Klik op [Remote Shooting/Opnamen op afstand].
-
Configureer de instelling [Destination/Doel] in het venster Map opgeven voor opnamen op afstand.
- Selecteer [Current Folder/Huidige map] om de huidige map op te slaan.
- Als u een nieuwe map wilt maken voor het opslaan van beelden, selecteert u [Use this folder/Deze map gebruiken], klikt u op [Select/Selecteren], selecteert u het doel en voert u een naam in bij [Destination folder/Doelmap].
- Klik op [OK] nadat u de instellingen hebt geconfigureerd.
Opmerking
-
U kunt naamgeving van bestanden instellen door [File Name/Bestandsnaam] te configureren in het venster Map opgeven voor opnamen op afstand. (Als [Do not modify/Niet wijzigen] is geselecteerd, worden beelden opgeslagen met de bestandsnamen die zijn ingesteld op de camera.)
-
Klik op [Settings/Instellingen] om het venster Bestandsnaam voor vastgelegd beeld instellen weer te geven.
-
Selecteer een naamgevingsregel voor bestandsnamen in de keuzelijst. U kunt ook op [Customize/Aanpassen] klikken en de naamgevingsregel aanpassen.
- U kunt voorvoegseltekenreeksen, het aantal cijfers voor serienummers en het eerste cijfer afzonderlijk instellen.
- Als u bestanden een naam geeft op basis van de opnamedatum, kunt u in dit venster de datumnotatie (volgorde en stijl voor jaar, maand en datum) en het scheidingsteken kiezen.
-
Klik op [OK] nadat u de instellingen hebt geconfigureerd.
- Als u het palet [Camera Control/Camerabediening] wilt weergeven of verbergen, klikt u, nadat u op [Remote Shooting/Opnamen op afstand] hebt geklikt, op [
] in de rechterbenedenhoek van het hoofdvenster.
- Als u het palet [Camera Control/Camerabediening] wilt weergeven of verbergen, klikt u, nadat u op [Remote Shooting/Opnamen op afstand] hebt geklikt, op [
-
- U kunt opnamen maken en de beelden meteen bekijken door te wisselen naar een multiweergave.
-
Verbind de camera met de computer en schakel de camera in.
-
Klik op [Live View].
-
Configureer de instellingen die u nodig hebt.
- Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor instructies.
-
Klik op [Settings/Instellingen].
-
Configureer de instellingen die u nodig hebt.
- Raadpleeg de EOS Utility Instructiehandleiding voor instructies.
-
Maak een foto.
- Het vastgelegd beeld wordt weergegeven.
- Het beeld wordt opgeslagen in de map die in stap 2 is gemaakt.
- Beelden in de map worden weergegeven in de miniatuurweergave. U kunt in deze map ook een submap maken om beelden op te slaan. Als u een submap wilt maken, klikt u op [Create subfolder/Submap maken] in het venster voor externe opnamen, voert u in [Folder name/Mapnaam] een naam in en klikt u op [OK].
-
Klik op [
] om de vensters van DPP en EOS Utility uit te lijnen.
- Ondersteund met EOS Utility-versie 3.8 en later.
- Wanneer u meerdere beeldschermen gebruikt, kunnen het hoofvenster van DPP en het externe venster voor EOS Utility alleen op hetzelfde beeldscherm worden uitgelijnd.
Let op
- Sluit EOS Utility niet af tijdens het uitvoeren of configureren van opnamen op afstand.
Opmerking
-
Gebruik in de volgende gevallen EOS Utility afzonderlijk voor het maken van externe opnamen.
- U wilt automatisch scherpstellen met de opnameknop van EOS Utility
- U wilt continue opnamen maken
- Met het vergrendelen van beelden () kunt u opnamen maken terwijl u tegelijkertijd vastgelegde beelden vergelijkt met vergrendelde beelden.
Automatische witbalanscorrectie vastleggen op de camera
Tijdens het maken van opnamen op afstand kunt u automatische witbalanscorrectie vastleggen op de verbonden camera. Voor deze functie moet EOS Utility 3.4.20 of later op de computer zijn geïnstalleerd.
Deze functie is niet beschikbaar op camera's uit de EOS M-serie (met uitzondering van EOS M50 Mark II of EOS M50) of PowerShot-camera's.
-
Geef het beeld weer dat als basis voor de witbalans moet worden gebruikt.
- Voor deze functie zijn RAW-beelden met de extensie .CR2 of .CR3 vereist.
-
Selecteer de camera waarop u automatische witbalanscorrectie wilt vastleggen.
- Selecteer in de lijst [Registered to/Vastgelegd op] de camera waarop u automatische witbalanscorrectie wilt vastleggen. Opties in de lijst variëren afhankelijk van het cameramodel.
-
Selecteer in het beeld een gebied dat als basis moet dienen voor de witbalans en registreer vervolgens de witbalans op de camera.
- Klik op [
] en klik in het beeld dat in stap 1 wordt weergegeven op een gebied dat als basis moet dienen voor de witbalans.
- De witbalans wordt vastgelegd op de camera die in stap 2 is geselecteerd en toegepast op de huidige beelden.
- Klik opnieuw op [
] om de functie af te sluiten.
- Klik op [