Instellingen ISO-snelheid voor foto's

Stel de ISO-snelheid (de lichtgevoeligheid van de beeldsensor) in op het gewenste omgevingslichtniveau.

Zie ISO-snelheid (aanbevolen belichtingsindex) in foto video-opname voor informatie over de ISO-snelheid bij video-opnamen.

Instellen met een instelwiel

  1. Stel de ISO-snelheid in.

    • Stel dit in door aan het instelwiel Snelinstelwiel 2 te draaien als een beeld op het scherm wordt weergegeven.
    • Selecteer [AUTO] om de ISO-snelheid automatisch in te stellen.
    • Als [AUTO] is geselecteerd, wordt de werkelijk ingestelde ISO-snelheid weergegeven wanneer u de ontspanknop half indrukt.
    • Zie ISO-snelheid (aanbevolen belichtingsindex) bij het maken van foto's voor informatie over het bereik van ISO auto.

ISO-snelheid instellen vanuit een scherm met opties

  1. Ga naar het scherm met ISO-snelheidsopties.

    • Tik op de ISO-snelheid rechtsonder op het scherm.
  2. Selecteer een optie.

    • Draai aan het instelwiel Snelinstelwiel 1 of selecteer een geregistreerde instelwaarde.
    • U kunt veelgebruikte ISO-snelheidsinstelwaarden registreren door een andere optie op te geven dan [AUTO] en [Registr.] te selecteren.

Opmerking

  • Om [AUTO] op te geven bij het instellen van [ISO-snelheid] in [Opnamen maken: ISO-snelheidsinst.] drukt u op de knop INFO.

Richtlijnen voor de ISO-snelheid

  • Lage ISO-snelheden beperken de beeldruis maar kunnen het risico vergroten van het trillen van camera/onderwerp of het gebied waarop is scherpgesteld beperken (minder scherptediepte) onder sommige opnameomstandigheden.
  • Hoge ISO-snelheden maken opnemen bij weinig licht, een groter scherpstelgebied (meer scherptediepte) en een groter flitsbereik mogelijk, maar ze kunnen ook de beeldruis versterken.

Opmerking

  • ISO-snelheid kan ook met het wiel Snelinstelwiel 1 worden ingesteld door op de knop Multifunctie te drukken om de optie voor ISO-snelheid te selecteren terwijl een beeld wordt weergegeven.
  • Kan ook worden ingesteld op het [ISO-snelheid]-scherm in [Opnamen maken: ISO-snelheidsinst.].
  • Om het bereik van de handmatige ISO-snelheidsinstelling uit te breiden van L (equivalent met ISO 50) naar H2 (equivalent met ISO 409600) moet u [ISO-snelh.bereik] aanpassen in [Opnamen maken: ISO-snelheidsinst.] ().

Waarschuwing

  • Beeldruis (lichtpuntjes of strepen) en onregelmatige kleuren kunnen toenemen en de schijnbare resolutie kan afnemen bij snelheden vanaf H1 tot H2 (gelijk aan het bereik ISO 204800 tot 409600), omdat dit uitgebreide ISO-snelheden zijn.
  • Aangezien L (gelijk aan ISO 50) een uitgebreide ISO-snelheidsinstelling is, wordt het dynamisch bereik iets kleiner vergeleken met de standaardinstelling.
  • Wanneer u opnamen maakt met een hoge ISO-snelheid, hoge temperatuur, lange belichtingstijd of meervoudige belichting, beeldruis (korreligheid, lichtpuntjes, strepen, enzovoort), onregelmatige kleuren en kleurwijzigingen zichtbaarder worden.
  • Wanneer u met omstandigheden werkt die een extreme hoeveelheid ruis veroorzaken, zoals een combinatie van een hoge ISO-snelheid, hoge temperatuur en lange belichtingstijd, kan het zijn dat beelden niet goed worden opgeslagen.
  • Als u een hoge ISO-snelheid en de flitser gebruikt om een onderwerp te fotograferen dat zich dichtbij bevindt, kan de opname overbelicht zijn.

ISO-snelheidsbereik bij handmatige instelling

U kunt het bereik van de handmatige ISO-snelheid instelling instellen (de minimum- en maximumgrenzen).

  1. Selecteer [Opnamen maken: ISO-snelheidsinst.] ().

  2. Selecteer [ISO-snelh.bereik].

  3. Stel [Minimum] in.

    • Selecteer het vakje [Minimum] en druk vervolgens op SET.
    • Selecteer de ISO-snelheid en druk vervolgens op SET.
  4. Stel [Maximum] in.

    • Selecteer het vakje [Maximum] en druk vervolgens op SET.
    • Selecteer de ISO-snelheid en druk vervolgens op SET.
  5. Selecteer [OK].

ISO-snelheidsbereik bij ISO auto

U kunt de het automatische ISO-snelheidsbereik instellen voor ISO Auto.

  1. Selecteer [Autom. bereik].

  2. Stel [Minimum] in.

    • Selecteer het vakje [Minimum] en druk vervolgens op SET.
    • Selecteer de ISO-snelheid en druk vervolgens op SET.
  3. Stel [Maximum] in.

    • Selecteer het vakje [Maximum] en druk vervolgens op SET.
    • Selecteer de ISO-snelheid en druk vervolgens op SET.
  4. Selecteer [OK].

Opmerking

  • De instellingen [Minimum] en [Maximum] functioneren ook als de minimum- en maximumsnelheid voor veiligheidsshift van de ISO-snelheid ().

Maximale sluitertijd voor ISO auto

U kunt de langste sluitertijd voor ISO auto instellen om te voorkomen dat automatisch ingestelde sluitertijden te lang worden.

Dit is effectief in de modus [P] of [Av] bij het met een groothoeklens vastleggen van onderwerpen die bewegen, of bij gebruik van een telelens. Dit kan ook zorgen voor vermindering van cameratrilling en wazige onderwerpen.

  1. Selecteer [Max. sluitertijd].

  2. Stel de gewenste langste sluitertijd in.

    Auto

    • Als u [Auto] selecteert, draait u aan het instelwiel Hoofdinstelwiel voor instelling van het verschil ten opzichte van de standaardsnelheid (op Langer of Korter) en drukt u vervolgens op SET.

    Handmatig

    • Als u [Handmatig] selecteert, draait u aan het instelwiel Hoofdinstelwiel om de sluitertijd te selecteren. Druk vervolgens op SET.

Waarschuwing

  • Indien geen juiste belichting kan worden verkregen wanneer de maximumlimiet voor ISO-snelheid is ingesteld op [Autom. bereik], wordt een sluitertijd ingesteld die langer is dan de [Max. sluitertijd] om de standaardbelichting te verkrijgen.
  • Deze functie wordt niet toegepast bij flitseropnamen.

Opmerking

  • Wanneer [Auto (Standaard)] is ingesteld, is de langste sluitertijd het omgekeerde van de brandpuntsafstand van de lens. Een enkele stap van [Langer] naar [Korter] is gelijk aan een enkele stop van de sluitertijd.