AF-fijnafstelling
- Alle lenzen evenveel aanpassen
- Aanpassen voor individuele lenzen
- Alle AF-fijnafstellingen ongedaan maken
Fijnafstelling van het scherpstelpunt is mogelijk bij automatische scherpstelling in zoekeropnames. Zie vóór de afstelling ook Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling en Opmerkingen bij AF-fijnafstelling.
Waarschuwing
- Normaal gesproken hoeft het scherpstelpunt niet afgesteld te worden. Voer deze afstelling alleen uit als het nodig is. Deze afstelling kan tot gevolg hebben dat er niet meer accuraat kan worden scherpgesteld.
Alle lenzen evenveel aanpassen
Blijf afstellen, opnames maken en de resultaten controleren om het scherpstelpunt handmatig in te stellen. Tijdens de automatische scherpstelling wordt het scherpstelpunt altijd verschoven met de afstelling, ongeacht welke lens u gebruikt.
-
Selecteer [: AF-fijnafstelling].
-
Selecteer [Alles even veel].
-
Druk op de knop .
-
Maak de afstelling.
- Stel de mate van afstelling in. Het instelbare bereik is ±20 stappen.
- Door een instelling in de richting van "–: " te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren ten opzichte van het standaardscherpstelpunt.
- Door een instelling in de richting van "+: " te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar achteren ten opzichte van het standaardscherpstelpunt.
- Druk na het doorvoeren van de afstelling op .
- Selecteer [Alles even veel] en druk vervolgens op .
-
Controleer het resultaat van de afstelling.
Waarschuwing
- Als [Alles even veel] wordt geselecteerd, is afzonderlijke aanpassing van de AF-afstelling niet mogelijk voor de groothoekstand en tele-zijde van zoomlenzen.
Aanpassen voor individuele lenzen
U kunt de afstelling voor iedere lens doorvoeren en de afstelling in de camera registreren. U kunt voor maximaal 40 lenzen afstellingen registreren. Wanneer u automatisch scherpstelt met een lens waarvan de afstelling is geregistreerd, wordt het scherpstelpunt altijd verschoven met de afstelling.
Blijf afstellen, opnames maken en de resultaten controleren om het scherpstelpunt handmatig in te stellen. Als u gebruik maakt van een zoomlens, maakt u de afstelling voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
-
Selecteer [Per lens afstellen].
-
Druk op de knop .
-
Controleer en wijzig de lensinfo.
(1) Geregistreerd nummer
De lensinfo weergeven
- Druk op de knop .
- De lensnaam wordt weergegeven met een 10-cijferig serienummer. Wanneer het serienummer wordt weergegeven, selecteert u [OK] en gaat u naar stap 4.
- “0000000000” wordt weergegeven als het serienummer van de lens niet wordt herkend, en in dit geval voert u het nummer handmatig in.
- Voor meer informatie over het sterrretje ”*” voorafgaand aan sommige lensnummers, raadpleegt u Serienummer van het objectief.
Serienummers invoeren
- Selecteer het in te voeren cijfer en druk vervolgens op , zodat wordt weergegeven.
- Voer het cijfer in en druk vervolgens op .
- Nadat u alle cijfers hebt ingevoerd, selecteert u [OK].
Serienummer van het objectief
- Als in stap 3 een sterretje ”*” voor het 10-cijferige serienummer van de lens wordt weergegeven, kunt u slechts één exemplaar van hetzelfde lensmodel registreren. Zelfs wanneer u het serienummer invoert, blijft ”*” weergegeven.
- Het serienummer van de lens kan afwijken van het serienummer dat in stap 3 op het scherm wordt weergegeven. Dit is geen defect.
- Als het serienummer van het objectief letters bevat, voert u alleen de cijfers in.
- Als het serienummer van het objectief elf cijfers of meer bevat, voert u alleen de laatste tien cijfers in.
- De locatie van het serienummer kan per lens verschillen.
- Op sommige lenzen wordt zelfs helemaal geen serienummer vermeld. Als u een lens waarop geen serienummer wordt vermeld wilt registreren, voert u een willekeurig serienummer in.
Opmerking
- Als u [Per lens afstellen] selecteert en een opzetstuk gebruikt, wordt de aanpassing geregistreerd voor de combinatie van lens en opzetstuk.
- Als er 40 lenzen zijn geregistreerd, wordt er een bericht weergegeven. Nadat u een lens hebt geselecteerd waarvan de registratie moet worden verwijderd (overschreven), kunt u een andere lens registreren.
-
Maak de afstelling.
-
Lens met een vaste brandpuntsafstand
-
Zoomlens
- Selecteer voor een zoomlens de groothoekstand (W) of de telestand (T). Als u op drukt, wordt het paarse kader gewist en wordt aanpassing mogelijk.
- Stel de afstelling in en druk vervolgens op . Het instelbare bereik is ±20 stappen.
- Door een instelling in de richting van "–: " te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren ten opzichte van het standaardscherpstelpunt.
- Door een instelling in de richting van "+: " te kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar achteren ten opzichte van het standaardscherpstelpunt.
- Herhaal voor een zoomlens deze procedure en voer de afstelling in voor de groothoekstand (W) en de telestand (T).
- Nadat u klaar bent met het doorvoeren van de afstelling, drukt u op de knop om terug te keren naar het scherm uit stap 1.
- Selecteer [Per lens afstellen] en druk vervolgens op .
-
-
Controleer het resultaat van de afstelling.
- Maak een foto en bekijk deze () om de resultaten van de aanpassing te controleren.
- Aanpassen naar "+: " om het scherpstellen vóór uw doelpositie te corrigeren en aan te passen naar "-: " om de scherpstelling erachter te corrigeren.
- Herhaal de aanpassing zoals gewenst.
Opmerking
- Wanneer u opnames maakt met het tussenbereik (brandpuntsafstand) van een zoomlens, wordt het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling gecorrigeerd ten opzichte van de afstellingen die zijn gemaakt voor de groothoek- en tele-zijde. Zelfs wanneer alleen de groothoek- of telestand-zijde wordt aangepast, wordt automatisch een correctie doorgevoerd voor het tussenbereik.
Alle AF-fijnafstellingen ongedaan maken
Wanneer [ Wis alle] onder in het scherm wordt weergegeven en u op de knop drukt, worden alle aanpassingen gewist voor [Alles even veel] en [Per lens afstellen].
Waarschuwing
-
Aandachtspunten bij AF-fijnafstelling
- Het scherpstelpunt bij automatische scherpstelling kan enigszins afwijken afhankelijk van de onderwerpomstandigheden, de helderheid, de zoomstand en andere opnameomstandigheden. Daarom kan het voorkomen dat de camera nog niet op de gewenste positie scherpstelt, zelfs wanneer u AF-fijnafstelling gebruikt.
- De afstelling van één stap is afhankelijk van de maximale diafragmawaarde van de lens. Blijf afstellen, opnames maken en de resultaten controleren totdat u tevreden bent.
- De afstelling wordt niet toegepast op AF in In Live View-opnamen of movie-opnames.
- Zet op 1-beeld AF bij het controleren van de afstellingsresultaten en stel [: Ontspanvoor. One-Shot AF] in op [Scherpstellen] vóór het scherpstellen.
Opmerking
-
Opmerkingen bij AF-fijnafstelling
- Het is het beste om de afstelling uit te voeren op de plaats van opname. Dat komt de precisie van de afstelling ten goede.
- Het is aan te bevelen om bij het fijnafstellen van de AF een statief te gebruiken.
- Als u de resultaten van de aanpassing wilt controleren, overweeg dan om te fotograferen met het beeldformaat ingesteld op JPEG (groot) en JPEG/HEIF-kwaliteit (compressie) ingesteld op 8 of hoger.