Het plaatsen van de camera's

(A) Zendercamera

(B) Ontvangercamera

  • Plaats de ontvangercamera's in direct zicht van de zendercamera, vrij van obstakels die de zichtlijn belemmeren.
  • Ontvangercamera's kunnen tot ca. 50 m/XX ft. van de zendercamera worden geplaatst. De ondersteunde afstand voor gekoppelde opname kan echter minder zijn, afhankelijk van de omstandigheden voor wireless communicatie. Deze worden bepaald door de plaatsing van de camera's, de gebruiksomgeving en het weer.
  • Als u de ontspanknop op de zendercamera half indrukt, reageren de ontvangercamera's alsof u ook de ontspanknop op deze camera's half hebt ingedrukt. Als u de ontspanknop op de zendercamera volledig indrukt, zullen de ontvangercamera's ook reageren alsof hun ontspanknoppen volledig worden ingedrukt.
  • Er zit een kleine vertraging tussen het ontspannen van de sluiter van de zendercamera en die van de ontvangercamera's. (Gelijktijdige opname is niet mogelijk.)

Voorzichtig

  • Gebruik niet meerdere flitsers. Er is een klein verschil in de timing van het ontspannen van de sluiter, waardoor de flitsers niet precies gelijktijdig afgaan en onvoldoende belichting kan ontstaan.

Opmerking

  • Als u tijdens een gekoppelde opname op de AE-vergrendelings- of breedte-/dieptecontroleknop drukt, stelt de camera scherp en wordt het flitslicht bemeten alsof u de ontspanknop half hebt ingedrukt.
  • Zodra u een verbinding tot stand hebt gebracht tussen de zendercamera en de ontvangercamera's, blijven de instellingen bewaard, zelfs als u de batterijen vervangt.
  • Als u een ontvangercamera niet langer gebruikt voor gekoppelde opname, gaat u naar [Connectie-inst.] en stelt u [Gekop.opn.] in op [Verbreken].